Wij
staan van elkaar. Hij – zijn armen over elkaar en staart uit het raam – alsof
hij op de bus staat te wachten en zo hoopt dat de bus er sneller is. Ik zie
mezelf achter het fornuis staan – geen pan op het vuur – geen eten in huis om
te bereiden. De gaspitten staan uit en buiten is het stil. En ik verlang naar
hem naar mij te verlangen. Naar alles van mij. Ik verlang naar emotionele
nabijheid. Het is een intense eenzaamheid die hier huishoudt. Zijn afwezigheid
is voelbaar – ook zijn verlangen naar alles behalve hier, naar alles behalve
mij. Maar het lef om zijn doen of laten te bevestigen in woorden – ontbreekt – tot
dusverre.
Hij bekent geen kleur – hij zegt dat ik het me verbeeld. Voor mijn gevoel kan ik niet met rationele
argumenten en voorbeelden komen – mijn gevoel bonjourt hij linea recta naar het
land der fabelen (voor hem moet gevoel met wetenschappelijk bewijs ondersteund
worden – dan heeft het bestaansrecht – dan is het zo – als gevoel slechts
gevoel is, mag je daaraan voorbijgaan).
Ik herken mezelf allang niet meer in ons samenzijn.
Hij vindt me lief. Hij wil stoer,
ongecompliceerd (niet te verwarren met simpel) maar wel mysterieus, creatief en
avontuurlijk. Mij vindt hij lief. Bij
hem ontbreekt mijn persoonlijkheid, mijn lef
– met zijn woorden laat ik me inkleuren en zorg ik vooral dat het waarheid
wordt. Ik diskwalificeer mezelf. Waarom doe ik dat? Hij troost niet – nooit. Troost
wordt tegenwoordig verwaarloosd – alles is maakbaar. Ik lig ten grondslag aan mijn
gevoel. Mijn gevoel is maakbaar – veranderbaar. Hij troost niet – nooit. Hij
staat voor het raam en beleeft avonturen met ‘haar’ – zij die niet bestaat maar
die de droom is waarmee je jezelf nooit kan meten – maar dat wel altijd doet.
Zij is ongrijpbaar en alles wat ik niet ben – nu en hier met hem. Ze is alles wat
ik ben – als ik loslaat. Ik verlang naar loslaten. Hij, voel ik, is voorbij. Ik
beken kleur – laat los.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten